Als ik de grote parkeerplaats oprijd overvalt het me al, dat gevoel dat ik oorlog moet gaan voeren.
Helaas is het parkeerbeleid op deze plek nogal vreemd, ondanks dat de parkeerplaats direct aan een grote supermarkt grenst, is de parkeerplaats van de gemeente en niet van de supermarkt.
Groot nadeel hiervan is dat iedereen die in het centrum werkt hier ’s morgens vroeg al zijn auto gratis neerzet en ‘m dus de godganse dag laat staan. Voor de mensen die hier hun boodschappen komen doen en terecht de verwachting hebben hun auto hier te kunnen parkeren, is er daardoor nauwelijks plek.
Voor de minder geduldige mensen betekent dat één of meer straten verderop parkeren en ná het afrekenen zien dat je stoepje op en stoepje af je auto weer kan opzoeken, intussen de spullen tegenhoudend die aan alle kanten uit je overvolle boodschappenwagen glijden. En als je er dan eindelijk bent en eindelijk al die boodschappen in je auto hebt gestouwd, moet je die kar natuurlijk dat hele eind ook nog eens terug brengen.
Net als ik doen veel mensen hun boodschappen aan het einde van de week, voor het weekend. Drukte van belang natuurlijk. Veel mensen vinden het daarom zelf wel kunnen om te parkeren op plekken die daarvoor nooit bedoeld zijn geweest, buiten de parkeervakken dus. Zowel de totale doorgang als het in- en uitrijden van wél fatsoenlijk geparkeerde auto’s wordt daardoor enorm bemoeilijkt. Ik snap nooit dat die mensen hun vervoermiddel zo maar ergens achter laten en blijkbaar lak hebben aan de hinder die anderen daarvan ondervinden.
Gelukkig heb ik geduld. Als ik een rondje rijd over de parkeerplaats moet ik constateren dat het ook deze week weer lekker vol is. Plaats is er dus niet en ook de ruimtes buiten de parkeervakken zijn weer goed gevuld.
Nog maar een rondje … nog steeds geen plekje kunnen bemachtigen. Het is natuurlijk een kwestie van gewoon aansluiten in de rij van rondrijdende auto’s die allemaal wachten op iemand die net voor hun neus weg gaat. Want alleen dan kan je een vrijkomend plekje krijgen. Gelukkig gaat het er meestal vrij netjes aan toe. De mensen met minder tijd die wél fatsoen hebben zoeken hun heil elders in de wijk of bij een andere supermarkt met betaalde parkeerplaats.
Nog steeds geen plek, dus nóg maar een rondje. “Gelukkig heb ik geduld en neem ik de tijd voor de boodschappen” bedenk ik me. Ik wil gewoon geen gestress door tijdnood. Het boodschappen doen duurt tenslotte altijd langer dan je graag wilt.
Ineens zie ik iemand aan komen lopen met een volle kar en die gaat net naar een auto die voor mijn wachtende autoneus ligt, net naast de ingang van de parkeerplaats waar ik nu al voor de 4e keer langskom. Bingo! Eindelijk een plekje. Gelijk zet ik de gebruikelijk protocollen in werking: ik zet als eerste mijn knipperlicht aan om anderen kenbaar te maken dat ik de volgende ben voor dat plekje en vervolgens zorg ik dat ik even iets meer aan de kant ga staan om te kunnen wachten zonder dat ik daarvoor andere zoekende autogebruikers in de weg sta. Ik check nog een keer mijn knipperlicht, dat knippert gelukkig nog steeds. Ik wacht geduldig…
De vrouw gebaart al naar me dat ze dadelijk weg gaat. Dat is mooi, want soms heb je daarmee ook nog pech, dan gaan ze zelf nog even lekker verder shoppen terwijl de auto bij de supermarkt blijft staan. De vrouw begint de boodschappen in de auto te laden. Op haar dooie gemak. Als haar spullen uiteindelijk ingeladen zijn gaat ze de kar terug brengen. In mijn achteruitkijkspiegel zie ik dat ze op de terugweg iemand aanschiet en een gesprek begint. “Ja, gezellig natuurlijk, maar vergeet ze niet dat ik hier nog steeds sta te wachten?” denk ik. Een paar minuten later komt ze aan lopen, moet eerst opnieuw uitgebreid haar sleutels zoeken onder in haar tas en stapt dan vervolgens eindelijk in. Ik zie hoe ze nogmaals in haar tas zit te rommelen en vervolgens met gebruik van haar spiegel haar lippen stift en haar haar borstelt. “Ja uuuhhh, zo kan-ie wel weer, het is geen modeshow” mompel ik in mezelf. Uiteindelijk doet ze haar riem om en nog even later start ze dan toch eindelijk de auto. Ik wacht hier nu zo ongeveer al een kwartier. Enorm traag rijd ze de auto achteruit. Er is plek zat maar blijkbaar heeft ze dat niet in de gaten. Ze heeft misschien haar rijbewijs nog niet zo lang. Eindelijk is ze zover dat ze werkelijk plaats maakt en wegrijdt. Mijn enorme geduld wordt eindelijk beloond. Ik kijk even snel om me heen en geef gas …
… en net op dat moment komt er iemand met een besliste rotvaart de parkeerplaats opvliegen en mikt zijn autootje in één beweging zo voor m’n neus in de net vrijgekomen parkeerplek. Mijn parkeerplek! Mijn parkeerplek waar ik geduldig en stapvoets vier rondjes de hele parkeerplaats voor heb moeten rondrijden. Mijn parkeerplek waar ik geduldig al een kwartier heel braaf op heb staan wachten. Ik rem en voor ik het goed en wel in de gaten heb sta ik naast mijn auto. “Hé, denk je dat ik daar voor m’n lol sta te wachten?” bries ik naar de man als hij uit zijn autootje kruipt. Hij kijkt me aan alsof het de normaalste zaak van de wereld is en roept terug: ”Dan moet je je knipperlicht maar aanzetten….” Ik knap zowat uit m’n voegen: “Die stond aan. Nee man, jij moet je ogen opendoen.” De man sluit zijn autootje af en loopt gewoon weg. Ik ben gelukkig verstandig genoeg om het niet te doen maar het liefst was ik hem achterna gelopen om hem te dwingen zijn auto daar voor mij weg te zetten. Voor hem is dit soort gedrag dan misschien normaal maar voor mij is het dat zeker niet. Buiten dat mijn rechtvaardigheidsgevoel van dit soort acties totaal op tilt slaat, was mijn geduld ook heel even op.
Voor mij is het hiermee zeker niet klaar maar ik besef dat ik er niks meer aan kan doen. Niet zonder risico. Ik stap weer in mijn auto en sluit weer aan achter de rij stapvoets rijdende auto’s die wachten op een plekje dat vrijkomt. Ondertussen probeer ik mijn withete temperatuur iets te bekoelen door een aantal keren diep te zuchten.
Ja, ik ben heel erg geduldig. Eigenlijk wel. Meestal wel.
Ja, ik ben heel erg geduldig. Eigenlijk wel. Meestal wel.